top of page

Den Grooten Oorlog

en hoe Sente hem doorgekomen is

Frankie Haemerlinck speurde de Sentse gemeenteraden af om na te gaan hoe de inwoners van Sente de eerste wereldoorlog zo goed en zo kwaad als het ging doorgekomen zijn.

 

In augustus 1914 wordt de gemeenteraad bij hoogdringendheid samengeroepen met slechts één enkel agendapunt: den oorlog met Duitschland. Door de algemene mobilisatie van het leger zijn veel gezinshoofden onder de wapens geroepen. En gezinshoofden, dat waren de kostwinners. Er komen dus heel wat gezinnen in nood. Er wordt daarom een commissie in het leven geroepen om geld in te zamelen en te voorzien in het onderhoud van deze behoeftige gezinnen.

In het begin werd het een beetje simpel opgevat. De gemeente voorziet een toelage van 500 frank voor voornoemde gezinnen. Er werd vanuit gegaan dat dit voldoende zou zijn, want de oorlog zou niet lang duren. Ze zaten er nog geen klein beetje naast.

 

De oorlog bleef duren en in februari wordt op verzoek van het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit in de provincie een maatschappij opgericht tot bevoorrading van de gemeenten. Iedere gemeente zal moeten tussenkomen met 7 frank per inwoner. Weigert de gemeente die of is ze een beetje te traag met betalen, dan zal ze niet meer bevoorraad worden met meel, bloem, enzovoort. Daarnaast krijgt “den openbare onderstand” een gemeentelijke toelage van 1.000 frank ter ondersteuning van de werklozen. Om dit allemaal te kunnen bekostigen werden door de gemeente verschillende leningen aangegaan.

 

Alsof het allemaal nog niet erg genoeg was had Sente ook nog eens de pech op de grens te liggen met het neutrale Nederland. Om de grens te bewaken werden Duitse soldaten ingekwartierd bij mensen van het dorp en de aanpalende straten. De buitenwijken werden hiervan gespaard. Om te vermijden dat de Sentenaars te pas en vooral te onpas over de grens zouden glippen werd door de Duitse bezetter een paspoortbureel ingericht in een huis in de Leemweg, zodat de Duitsers het grensverkeer konden controleren.

Die soldaten moesten naast de verplichte inkwartiering ook nog eens gevoed worden. De Duitsers veegden hun voeten aan de noden van de plaatselijke bevolking en in mei 1915 was er een opeising van massagoederen. De prijzen die zij betaalden lagen ver onder de marktwaarde maar dat zou worden gecompenseerd eens Duitsland de oorlog gewonnen had. Zoals je weet moest den Duits de aftocht blazen zodat er achteraf niet al te veel gecompenseerd werd.

 

Door die opeisingen zou er wel eens een tekort kunnen ontstaan om de gemeente van het nodige brood en meel te voorzien. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit neemt zich voor om bij daadwerkelijke tekorten het nodige gamma in beslag te nemen bij de boeren, om de voeding van de inwoners te kunnen verzekeren. Vaneigens dat die boeren daar wreed content mee waren.

 

Bij een telling van roggevoorraden in maart 1916 stelt men vast dat de gemeente niet zal kunnen voldoen aan de laatste opeising van de Duitsers zonder het eigen volk zwaar te benadelen. En zoals “beloofd” gaat het comiteit over tot inbeslagname bij de landbouwers. In augustus van dat jaar is het dan zover. Er worden op last van de overheid tellingen gedaan op verscheidene hoeven om na te gaan of er geen onjuiste aangiften van oogstvruchten worden gedaan door de landbouwers. Er was wellicht heel wat protest van de kant van de boeren, maar echt betogen zal er wel niet ingezeten hebben in bezet gebied denk ik.

 

De landbouwers hebben daarnaast nog andere zorgen. Door de honger bij de bevolking gebeuren er tal van diefstallen van brandhout (koud in de winter) en veldvruchten. De gemeente ziet zich dan ook genoodzaakt een korps van 24 nachtwakers aan te stellen om deze diefstallen te voorkomen. Per nachtdienst wordt 2 frank uitbetaald.

Niet alleen de boeren, ook de gemeente zelf komt zwaar in de zorgen doordat de kosten van inkwartiering zo hoog oplopen. Zeker in de winter, voor verwarming, verlichting en betere “slapingsmaterialen”. De gemeente is verplicht van een eerste lening aan te gaan van 12.000 frank die, naar 1917 toe, zal dienen verhoogd te worden tot 25.000 frank. Veel geld in die tijd.

 

De gemeente moet daarbij niet alleen het Nationaal Hulp- en Voedingscomiteit steunen. Ook het plaatselijk hulpcomité heeft geld nodig voor de verdeling van vlees en andere voedingsmiddelen die niet door het Nationaal comité bedeeld worden. Door dat plaatselijk comité wordt ook een regelmatige uitdeling van soep voorzien.

 

Doordat de oorlog maar blijft duren moet de gemeente nog verschillende leningen aangaan om de bevolking te ondersteunen. Ruw geschat zal de gemeente, over de ganse duur van de oorlog gezien, zowat 160.000 frank geleend hebben.

 

Inkwartieringen, honger onder de bevolking. En dan hebben we het nog niet gehad over de schoolgaande jeugd. Sinds eind november 1917 zijn al de scholen binnen de gemeente op bevel van de Duitse overheid wegens brandstofgebrek gesloten. De onderwijzers en eventueel ander personeel moet zich ter beschikking houden van de overheid maar wordt in eerste instantie doorbetaald. Dit wordt geraamd op 10.000 frank die evenredig zal verdeeld worden naar het inkomen van de inwoners.

 

Het begint tijd te worden dat de oorlog voorbij is. Het wordt echt te zwaar.

 

En ja, in het najaar van 1918 worden de eerste geruchten opgevangen dat de oorlog op zijn einde zou lopen. En in november is het dan zover. Na jaren van miserie, ontbering en onderdanigheid aan de bezetter komt er een speciale gemeenteraad met GOED NIEUWS. Burgemeester Jos Ingels spreekt de erkentelijkheid van de bevolking uit voor de bevrijding van de gemeente en uit zijn gevoelens van liefde en genegenheid voor Vorst en Vaderland.

 

De oorlog is gedaan. Tijd om plannen te maken voor de wederopbouw.

Al in december 1918, amper een maand na het einde van de oorlog, wordt de heropening van de scholen voorgesteld. Na het kuisen, herstellen en ontsmetten van de lokalen, zullen de scholen op 16 december hernemen. Dat ging rap. Kostte ook niet veel.

 

De weg voor de vergoeding voor oorlogsschade is langer. De gemeenteraad stelt een speciaal comité aan om de schade-aangiften van gebouwen te onderzoeken en zo de regeling ervan door de Belgische staat te vergemakkelijken. Pas in de zitting van december 1921 wordt het College van Burgemeester en Schepenen namens de gemeente gemachtigd om alle aanvragen “ter oorzaak van de Duitsche bezetting” te regelen via voorschotten, vergoedingen of overeenkomsten te sluiten met de staat. Ook wordt een comité opgericht om oorlogsinvaliden bij te staan, met een jaarlijkse toelage van de gemeente.

 

Het wordt nog december 1923 vooraleer de gemeente door een gerechtelijke uitspraak eindelijk een bedrag van 115.000 frank toegewezen krijgt voor geleden schade. Dit geld zal in januari 1924 beschikbaar zijn.

 

En dan is het hopen dat er nooit meer oorlog komt. Maar dat is buiten een Oostenrijks korporaaltje gerekend dat aan de IJzer gekwetst werd maar later de politiek inging. Maar dat is een ander verhaal.

bottom of page