Meer weten? Klik op More.
Tsentsarchief
Uit de diepe schuiven van 't Sents archief
Het Gemeentehuis van den Oudeman
Vlak naast de school en in de schaduw van de parochiekerk richt de familie Dossche in 1876 een pracht van een herenwoning op. In 1882 trouwt Emma Dossche met Henricus Van Vooren. Het jonge paar komt hier wonen. Huis Van Vooren is een feit.
Rechts naast het woonhuis zien we een stukje van de jongensschool
De bovenverdieping doet dienst als gemeentehuis
Urbain Wauters die zich in 1911 in Waterland is komen vestigen als gemeentesecretaris en koster koopt het huis en gaat erin wonen.
Het ernaast liggende schoolgebouw – met het gemeentehuis op de verdieping – wordt in oktober 1944 door het oorlogsgeweld totaal vernield. De gemeente moet op zoek naar een nieuw onderkomen.
Urbain Wauters die ondertussen fin de carrière is, verklaart zich bereid zijn huis aan de gemeente te verkopen. Als hij eind 1951 verhuist naar Eeklo wordt er wat opkuis gedaan en wordt het gebouw ingericht als gemeentehuis. Het zal ook dienstdoen als woonplaats van de veldwachter.
Het fraaie ijzeren straathek kan de gemeente echter niet bekoren en wordt verkocht aan Sint-Margriete waar het voor de kerk geplaatst wordt.
De Root in Sint-Laureins
Charles De Bast en zijn echtgenote, Marie Therese De Sutter, woonden niet ver van de hoek van de Dorpstraat met de Vlamingstraat, naast waar later Irma Goossens haar winkel in breigaren zou hebben.
Het waren niet de minste, want al de grond vanaf de Vlamingstraat tot aan de molen De Vos was van hen.
Zowat tegenover ‘t Strontstraatje bouwde Charles halfweg de 19de eeuw 8 werkmanshuizen. De mensen van Sente gaven aan die woningen de naam De Root. In het begin ging alles goed maar “den achteruit” was gemeenschappelijk en onder andere ook de pomp. Daar moest wel boel van komen. Waren het niet de kinderen, het waren de ouders zelf die aan het (bek)vechten sloegen. Het ene huis na het andere werd verlaten. Charles stierf in 1867 en toen zijn weduwe in 1894 eveneens haar hoofd neerlegde waren de huizen (zij had er toen nog 6) sterk vervallen. In 1895 werd alles openbaar verkocht en werden ze opgeknapt.
Volgens onze geschiedschrijver, pastoor De Swaef, wilden de vroegere bewoners er liever niet aan herinnerd worden dat ze ooit in de Root woonden.
Op de foto van eind 19de eeuw vinden we de Root, rechts van de herberg en winkel van de familie Verniere.
Als ik goed tel schieten er maar 6 huisjes meer over.
De molen van Sint-Margriete
François Baeyens is molenaar van een houten korenwindmolen in Sint-Margriete. Die stond aan de Baeyensmolenstraat, tegen de grens met Nederland.
François Baeyens overlijdt in 1810 en wordt opgevolgd door zijn zoon Zacheus, die op zijn beurt in 1850 wordt opgevolgd door zoon Franciscus Antonius Baeyens.
Die krijgt echter ruzie met een andere molenaarsfamilie, de Schutijsers. De oude molen wordt verplaatst over de grens naar Sint-Kruis, amper een paar kilometer verder waar de Schutijsers hem verder uitbaten. Via allerlei konkelfoezen krijgen de Schutijsers de ganse familie Bonte uit Sint-Margriete als klant. En die waren met velen.
Franciscus Baeyens blijft echter niet bij de pakken zitten en bouwt in 1876 een nieuwe molen. Het wordt een stenen graanwindmolen in de Roeselarepolder, aan de toenmalige Sint-Lievenspolderdijk (de huidige Sint-Margrietestraat).
Op de foto zie je hem rechts in de verte staan. Een betere hebben we nog niet gevonden.
De molen brandde af in een storm op 10 mei 1914. Bij de bluswerken werd veldwachter Charles Louis Goossens zo erg door de rook bevangen dat hij een paar weken later overleed.
Na de brand werd de molenromp afgeknot en kreeg de molen een bestemming als landgebouw. In 1926 werd het restant van de molen aangekocht door Petrus De Keyser.
Sint-Laureins - Kapelletje op het kerkhof
De 19de eeuw wordt in Sint-Laureins gedomineerd door de familie Van Damme. Je hebt natuurlijk Antonia Van Damme, stichteres van het Godshuis maar ook de andere familieleden drukken hun stempel op school en kerk. Zo is Joannes Baptiste Van Damme, volle neef van Antonia, koster in Sint-Laureins. Na zijn dood in 1871 wordt hij opgevolgd door zijn zoon die voor het gemak ook maar Joannes Baptiste noemt. Die blijft echter vrijgezel en als hij op latere leeftijd wil gaan rentenieren mag de nieuwe koster natuurlijk niet uit de toon vallen. In 1891 wordt Petrus De Keyzer aangesteld tot koster en dat is inderdaad niet de eerste de beste. Hij is gevormd in de kosterschool in Sint-Niklaas en is een meer dan bekwaam organist en componist. Hij vestigt zich in de Leemweg, juist naast het kerkegangsken. Op de grens met het kerkhof dus.
Hij overlijdt in 1928 en zijn kinderen willen een blijvende herinnering aan hun vader nalaten. Zij breken een deel van de muur af die het kerkhof van hun eigendom scheidt en bouwen in hun tuin, mede gefinancierd door giften van de bevolking, een kapel die wordt toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Banneux. Waarom die van Banneux? Wel die verschijningen van de maagd Maria aan de Waalse Mariette Beco dateren weliswaar al van 1933 maar werden pas in 1949 door de bisschop van Luik erkend. En laat dat nu net de periode zijn waarin het idee van de kapel vorm krijgt. De kapel wordt op 10 mei 1953 ingewijd. Het werd een mooie kapel met een marmeren Onze-Lieve-Vrouwbeeld van de Brugse beeldhouwer Dupont.
In de tijd waarin er nog niet al te veel gecremeerd werd, werd hier na de begrafenisdienst een laatste groet gebracht aan de overledene.
Sint-Jan-in-Eremo – De Kerselare
Wie Bentille zegt, zegt Sint-Jan-in-Eremo, maar klopt dat allemaal wel? Neem nu de wijk Kerselare, die op het kruispunt van Sint-Jan-in-Eremo / Bassevelde / Kaprijke / Watervliet ligt. Wat precies waar te situeren is is niet altijd even duidelijk als je niet van Metille bent.
De Kerselare noemde vroeger ’t Strop, waarschijnlijk genoemd naar een oude windmolen die “De Stroop” werd genoemd en die er al stond in de jaren 1500. Hij werd in 1918 afgebroken.
Onderstaande foto dateert van 1924 en werd genomen recht over de drankencentrale Goethals. Die mannen staan dus op grondgebied Bassevelde, ... of is het Watervliet? In dat jaar werd een gedeelte van de Gravejansdijk afgegraven om de baan van Eeklo naar de Linde op te hogen en te verbreden. De Linde was dan weer een tramhalte van de lijn Eeklo – Watervliet en lag op Watervliets grondgebied.
Een kat vindt er haar jongen niet in terug!
Watervliet - Ketterijstraat
Waar de belangrijke verbindingsweg tussen IJzendijke en Gent over het grondgebied van Watervliet liep werd hij "weg naar Evergem" genoemd. De diligence reed daar langs. Dat zijn momenteel de Molenstraat en de Ketterijstraat.
Om uit te vissen waar ze de naam Ketterijstraat vandaan gehaald hebben moeten we terug naar de 80-jarige oorlog tussen Nederland en Spanje, toen Nederland zich afsplitste van de Spaanse Nederlanden, zeg maar het huidig België.
Nadat ze een aantal jaren gevochten hadden was er tussen 1609 en 1621 een soort wapenstilstand, het Twaalfjarig Bestand, waarbij de prostestanten de kerk van Watervliet mochten gebruiken voor hun erediensten.
En protestanten, ... dat waren ketters.
De foto is genomen ter hoogte van het Stee richting Bentille en dateert van rond 1920. Voor het café zie je de tramrails liggen. Het café Tramstatie is een van de eerste herbergen in het Dorp. In 1503 werd het al vermeld als de “Witte Swaen”.
Watervliet - Burgemeester Van Brussel
Watervliet heeft twee burgemeesters gehad met de naam Van Brussel, die samen maar liefst gedurende 75 jaar de plak zwaaien over de poldergemeente.
Engelbert Van Brussel wordt burgemeester van Watervliet in 1829. Hij maakt als burgemeester de beroerde tijden mee van de Belgische afscheuring van Nederland in 1830. De Hollanders hebben het trouwens met hun wraakacties niet zelden op zijn huis en stallingen gemunt. Onder andere zijn schuur gaat in vlammen op.
In 1879 viert hij zijn 50-jarig jubileum. Ik geloof niet dat er enig ander burgemeester die prestatie heeft nagedaan.
Engelbert Van Brussel
Onze burgemeester zit er warmpjes in, want hij laat rond 1860 het kasteel “Stoffelt” bouwen op een domein dat al sinds 1529 Stofvelt noemt.
Engelbert Van Brussel is zeer begaan met zijn medemens. Zo heeft hij zorgen om zijn werklieden die door de winter moesten geraken zonder inkomen. Geen werk, den dop bestaat nog niet en ook van vriesverzekering heeft men nog nooit gehoord. “Maar niets voor niets”, dacht onze burgemeester en hij laat door zijn personeel de bestaande waterput uitgraven tot een prachtige vijver.
Hij overlijdt in functie op 27 juni 1882.
Na zijn overlijden volgt zoon Jules Van Brussel zijn vader op als burgemeester. Hij zal burgemeester blijven van 1882 tot zijn dood in 1904.
Jules blijft levenslang vrijgezel en is zo mogelijk nog rijker dan zijn vader. Bij testament laat hij zijn fortuin na aan zijn personeel. Zo worden een flink aantal armelui van de ene dag op de andere gegoede burgers. Zo vader zo zoon, zeg maar!
Sint-Laureins - Café Sente
1782 staat er boven de ingang van café Sente. Dat is toch al respectabel hé. Maar het verbetert nog! Er stond hier al een woning in 1550. Dat is nog vóór ze de kerk bouwden zoals we die nu kennen (1555). Eigenaar was ene Mattheus Bekaert die ook al eigenaar was van de ernaast liggende herberg “De Zwaen”.
Café Sente kwam in handen van een telg van een eeuwenoude Sentse familie, Amand Bertholf. Die familie gaf haar naam aan de wijk Middeldorpe, die vroeger Bertholfsdorpe noemde. Amand Bertholf verhuurde zijn huis aan de uit Bassevelde afkomstige Jan Baptiste Vervaet, die er wagenmaker was en volgens onze geschiedschrijver, pastoor De Swaef, “eene schone fortuin” bezat. Hij was trouwens naast wagenmaker, ook nog armmeester, kerkmeester en schepen van Sint-Laureins.
Jan Baptiste Vervaet werd opgevolgd door zijn zoon Judocus, eveneens een wagenmaker. Na het overlijden van Amand Bertholf kocht Judocus Vervaet de woning, brak ze af en bouwde in 1782 de huidige woning. Judocus trouwde met Caroline Thomaes uit de gelijknamige schatrijke familie en trad zo toe tot de hogere burgerstand.
Dan volgen er wat erfenissen, tweede huwelijken, stiefkinderen. Een vrij ingewikkelde bedoening.
In 1906 komt de familie Rombaut in Sente aan. Vader Emiel Rombaut was een gendarm maar eens met pensioen speelt hij hier een beetje cafébaas. Ik vermoed dat bij zijn overlijden in 1937 het café dichtging.
In 1958 koopt Marcel De Vendt de woning van de familie Rombaut en maakt er opnieuw een café van. Het café kent afwisselende uitbaters en evenveel namen: Den Groenen Boomgaard, De Leeuw, El Gringo, tot uiteindelijk Café Sente.
Café Sente is waar de man met de fiets op het trottoir staat, net voor het wat schuine huis (De Zwaan)
Sint-Jan-in-Eremo – Het dorp met de 2 kerken
Het verhaal gaat dat het kerkje van Sint-Jan verlaten werd omwille van natuurgeweld (overstromingen). Daarom werd het ganse kerkgebeuren verplaatst naar Bentille. Klopt dat? Of is er meer aan de hand?
Sint-Jan-in-Eremo of in ’t Vlaams Sint-Jan-in-de-Woestyne is al bekend in 1284. Daar staat het Sint-Jan-de-Doperkerkje in de polder. Die polders en het kerkje lopen met de regelmaat van een klok onder water en dan trekt de bevolking tijdelijk naar Bentille. Tijdelijk, want de rijke polderboeren eisen steeds opnieuw dat de pastoor terugkomt. Als de geuzen in 1570 de polders – en daarmee de kerk – onder water zetten, wordt nog maar eens verhuisd naar Bentille. Maar het “tijdelijke” duurt nu toch wel een hele poos, want pas in 1684 komt de pastoor terug naar Sint-Jan boven. Volgens de polderboeren zou de rest van de bevolking wel spoedig volgen. Die boeren zijn niet van plan om nog eens zo’n verhuis te moeten beleven en laten de kapel op Bentille afbreken. Voilà, gedaan met Bentille zou je denken.
Maar dat is zonder pastoor van de Foreeste gerekend. Op een goede dag in 1697 houdt die het in de polder voor bekeken, zelfs zonder overstroming. Ligt het aan het slecht karakter van de polderboeren, aan het barre polderklimaat of weigert zijn kudde om van Bentille naar Sint-Jan terug te keren? Feit is dat pastoor van de Foreeste het afbolt naar Bentille, waar hij gaat wonen op de hoek van de Sint-Jansstraat en de Moerstraat, waar tot voor kort de Fortisbank stond. Hij pendelt liever tussen Bentille en Sint-Jan – toch een drie kwartier te voet - om de erediensten te verzorgen dan dat hij in de polder blijft wonen. Hij moet wel pendelen want in Bentille is er geen kerk meer. Gesloopt weet je nog?
Onze pastoor laat een privé kapelletje metselen bij zijn huis in Bentille. Hij gaat een paar keer met de schaal rond en zet er een houten voorbouw aan, wat van het kapelletje al een ruime bidplaats maakt. Voortaan zal alleen nog de zondagse hoogmis in het polderkerkje gecelebreerd worden. Alle andere diensten verhuizen naar Bentille, naar wat later de Sint-Eligiuskerk zal worden.
Wat hebben
de Jeronimuspolderdijk en het Nieuwbedelf
met elkaar gemeen?
De meeste Sentse straatnamen hebben hun toponymische betekenis en bestaan soms al eeuwen. Maar sommige van die straten worden door de Sentenaars toch wel anders genoemd dan officieel op de wegenkaarten staat. Ik wil even opmerken dat we de scatologische toer opgaan. Wie er niet tegen kan stopt nu beter met lezen!
Neem nu de Jeronimuspolderdijk op den Ouweman, een zijstraatje van de Nieuwstraat dat verder uitkomt op de Zeestraat. Het is trouwens wel leuk om te zien dat het straatnaambordje "Jeronimuspolder" vermeldt. Ze zullen het bordje te klein gekocht hebben zodat "dijk" eraf gevallen is. Ons aller Hieronymus Lauwerijn, stichter van het nieuwe Watervliet en van Waterland-Oudeman, zal nooit vermoed hebben dat deze straat, naar hem vernoemd, eeuwen later als Schijtersdijk door het leven zou gaan. Moeilijk is de naam niet te verklaren. Het straatje was vroeger een aardeweg en zoals nu slechts aan één kant bebouwd. De overkant was een gracht en aangezien er geen sanitaire voorzieningen waren in de straat, moesten de bewoners toch ergens terecht als het dringend werd.
En dat brengt ons naadloos naar het Nieuwbedelf, een zijstraat van Sente-dorp. Dat bedelf verwijst naar een uitgegraven waterweg en dat nieuw nemen we best met een korreltje zout want de weg was al in 1409 gekend als tniewe ghedelf. Als je in Sente de naam vraagt naar 't Nieuwbedelf kijkt men je wat verwonderd aan. Als de frank dan valt dan is het van "Ah ja, 't Strontstraatje". De legende gaat dat de kerkbezoekers die deze weg namen om de mis bij te wonen nog vlug even ... vóór ze een uur of meer moesten stilzitten. Maar ja, dat is maar een legende hé. In de praktijk ging het om koeienvlaaien, kwistig door die beesten verspreid langs het straatje helemaal tot aan hun weide aan de Torenput. Hoe dan ook, ’t blijft wel een mooi (maar wat stinkend) verhaaltje.
En voor onze Hollandse vrienden: neen de Poeperkeswegel op Tsientsan hoort niet in het rijtje. Mocht hij over de grens gelegen hebben, dan was het een ander verhaal geweest.
De Molen van den Aeman
Op wat vroeger het gehucht “Meulenhoek” noemde, dicht tegen de Nederlandse grens staat al in 1570 een houten korenwindmolen. Dat is echter de tijd van de oorlog tussen Holland en Spanje en de Hollandse geuzen komen de Spaanse molen al rond 1580 in puin slaan. Pas veel later wordt hij opnieuw opgericht. Op de Ferrariskaart van 1777 wordt hij vermeld als “Meulen ’t Waterlant”.
In 1890 wordt door mulder Louis Van Brussel langs de straatkant een stoommaalderij van 3 verdiepingen hoog opgetrokken.
De molen zelf wordt in 1910 gesloopt, maar de maalderij blijft bestaan en komt in 1952 in handen van Germain Deveneyns. Het gebouw staat er vandaag nog steeds. De binneninrichting is echter verdwenen.
De molen gaf zijn naam aan de Molenstraat van de Oudeman. Na de fusies van 1976 hadden we wat te veel Molenstraten in Sint-Laureins en de Oudemanse Molenstraat werd de Nieuwstraat.
De foto dateert waarschijnlijk van begin de jaren 1900, kort voor de sloop van de molen.
Naar de mode van die tijd was er voor het nemen van een foto aan belangstelling geen tekort.
Sint-Margriete - Het Klooster
De Sint-Lievenspolderdijk – na de fusie van 1976 omgedoopt tot Sint-Margrietestraat – vertrekt aan de grens met Sint-Jan, richting Sint-Margriete. De weg verbindt Sint-Margriete met Sint-Laureins en Sint-Jan-in-Eremo. Hij loopt dwars door het verdwenen dorp Roeselare, dat in 1375, samen met zoveel dorpen in de streek, door een geweldige overstroming van de kaart werd geveegd.
In 1865 wordt de kasseiweg aangelegd en zowat hetzelfde jaar bouwt men in de bocht net voor het dorp het eerste klooster van Sint-Margriete, met eraan palend een schooltje.
In 1935 wordt door de zusters franciscanessen van Evergem een nieuw klooster en meisjesschool gebouwd aan het Kerkplein, juist naast de kerk. Eind van de jaren 1960 worden de franciscanessen opgevolgd door grauwzusters penitenten, die geen kloostergelofte afgelegd hadden.
De oude klaslokalen langs de Sint-Lievenspolderdijk worden daarna gesloopt en vervangen door een woning en hof waar Arthur Dhondt, zijn laatste levensjaren doorbrengt. Arthur Dhondt volgt zijn vader Camiel in 1939 op als de Sint-Margrietse dorpssmid. In 1959 heeft hij er genoeg van en verhuist met zijn echtgenote naar Roeselare. Waarschijnlijk geplaagd door heimwee komt het echtpaar in 1969 terug naar Sint-Margriete en gaat dus rentenieren op de plaats waar het eerste klooster van Sint-Margriete ooit stond.
Sint-Laureins - Café De Roos
Café De Roos op Celie, aan de brug over het Schipdonkkanaal. Uren in de ronde bekend. Maar hoe zou het komen dat er hier, eigenlijk een beetje in het hol van Pluto, een zo bloeiende café staat?
’t Hol van Pluto inderdaad hé zeg, want vroeger was er hier niets. Sommigen zeggen zelfs dat de naam Celie zou afgeleid zijn van het oud-Franse ce(i)lle dat kluis betekent. Het zou dus kunnen dat hier heel vroeger een kluizenaar woonde. Wie zal het zeggen?
Maar hoe komen ze hier dan aan een café zeg? Toch niet voor die ene kluizenaar? Daarvoor moeten we eind terug in de geschiedenis. We weten allemaal vanop de lagere school dat Brugge het Venetië van het Noorden was. Zeeschepen kwamen langs het Zwin via Damme naar Brugge. Het waren gouden tijden voor onze streek.
Wie echter altijd uit de boot viel, dat waren die sukkelaars van Gentenaars. Die moesten eerst naar de Schelde geraken en konden dan zo naar de zee. Dat was algelijk een hele omweg. Eerst naar omhoog langs waar toen het kanaal Gent-Terneuzen nog niet lag en dan via de Schelde naar de zee. Dat duurde lang en het was nog kostelijk ook want ze moesten overal tol betalen.
Die Gentenaars vonden dat dat toch wel beter kon en ze beginnen een kanaal te graven vanaf het Gravensteen naar Damme. Zo zouden ze ook van het Zwin kunnen profiteren. Dat kanaal van de Gentenaars, dat was de Lieve en die liep in onze streek over Celie.
We zijn aan het naderen, maar we zijn er nog niet. Ja er loopt hier een waterke langs Celie. En dan? Awel, dat traject van de Lieve, dat was niet plat. Er zat nogal wat hoogteverschil tussen Gent en Damme. Dus moesten ze sluizen bouwen om die boten op en af te krijgen. Die sluizen, dat noemde men vroeger rabotten. En op Celie lag er zo’n rabot. Er was zelfs een aanlegplaats voor het laden en lossen van schepen. Van ver in de omtrek kwamen ze hier handel drijven.
Ah, nu zijn we d’r, want wie handel drijven zegt, zegt veel volk en dus herbergen. Want die handelaars moesten eten, drinken en slapen. Vlak bij de aanlegplaats en waar nu Celiebrug ligt stonden drie cafés: De Posthoorn en De (Rode) Leeuw op de Adegemse kant (Celieplas) en De Kroone op de Sentse kant van het kanaal.
Efkes tussendoor, we zitten hier in de jaren 1250 hé. Van Sente zelf was nog geen sprake. Er zullen daar wel al wat turfdelvers rondgelopen hebben, maar zelfs een kerk hadden ze nog niet. Er was dus al meer ambiance op Celie dan in Sente zelf.
Dat ging hier zo’n 300 jaar goed, maar we weten ook nog allemaal van op school dat het Zwin verzandde en dat hier gedaan was met de leute. Brugge was grootstad af en ook de Gentenaars hadden ondertussen een nieuw kanaal gegraven naar de Schelde en begonnen de Lieve te verwaarlozen. Zodanig zelfs dat de boel hier regelmatig onder water stond. In Sente werd dan de noodklok geluid en kwamen ze met man en macht om die van Celie te redden van het water.
Een beetje om dezelfde reden dat het Leopoldkanaal gegraven werd (1843-1854), om overstromingen en bijhorende ziekten te voorkomen, begon men een paar jaar na het Leopoldkanaal met het graven van het Schipdonkkanaal (1846-1860). Voor een groot stuk werd hierbij de Lieve uitgediept. Wat de Amerikanen zo graag collateral damage noemen gebeurt ook op Celie: verschillende boerderijen verdwenen en de behuizing verplaatste zich vooral naar de Sentse kant van de vaart. De Posthoorn en De Leeuw overleefden het delven van het kanaal niet en ook De Kroone verdween in de nevelen van de tijd.
Gelukkig komt hier dan in 1849 een zekere Catharina Buysse cafébazin spelen in een nieuw café, In De Roos. Catharina Buysse doet dat een 25 jaar goed maar vertrekt in 1873 naar Eeklo. Gaat ze daar misschien café houden op de markt of gaat ze gewoon rentenieren? Wie zal het zeggen. Pas op, dat café stond niet waar we nu zitten hé. Dat stond een stuk meer naar achter en naar het westen. Ja, De Roos heeft wat meegemaakt. Kapot gebombardeerd in 1940, terug opgebouwd en opnieuw in flarden geschoten op het einde van wereldoorlog II. Daarna werd het op de huidig plaats terug opgericht, recht over de brug.
Maar terug naar ons verhaaltje. Catharina Buysse is het afgebold. Het café stond echter niet lang leeg want uit Maldegem komt Bernard Van Canneyt naar Celie en pacht voor 30 jaar café In de Roos. Bernard was zowel landbouwer als cafébaas. De familie zou er nooit meer weggaan want onze vriend, Wilfried De Geeter, wiens moeder een Van Canneyt was is de achterkleinzoon van Bernard. Hij is ook al landbouwer en herbergier en houdt zo de traditie in stand.
Sint-Jan in Eremo – Bentille
De naam Bentille is een samenstelling van bent en hil. Bent is een grassoort en hil is een verhoging van het landschap (vergelijk met het Engelse hill, heuvel).
Het lag dus wat hoger dan de rest van de streek. Vandaar ook dat Bentille nog altijd te vinden is op de plaats waar het in de 13de eeuw ontstond. De andere gemeenten en nederzettingen in de buurt werden allemaal minstens één keertje verzwolgen door een of andere overstroming. Niet zo dus Bentille.
Bentille – plaatselijk Metille – maakte eeuwen geleden, samen met Maldegem, Adegem en Sint-Laureins, deel uit van het ambacht Maldegem. Het mag er dan uitzien als een volwaardig dorp, het is nooit een zelfstandige gemeente geweest. Momenteel ligt het deels op Sint-Jan-in-Eremo, Kaprijke en een klein stukje op Bassevelde.
Naar ’t schijnt had Bentille al in de 14de eeuw een kapel en een eigen kermis. Geen wonder dat ze daar kunnen feesten als geen andere.
Sint-Laureins – De Klappersbrug
Vóór de vaart gegraven werd liep er parallel met de Eeklose Watergang nog een watergang. Die begon in de Boterhoek, volgde de Leemweg en liep naar de Eeklose Watergang, daar waar die nu op Nederlands grondgebied ligt. Als je vandaag uit de Leemweg aan het Dorp van Sente komt zie je links van de krantenwinkel een oprit. Daar liep die watergang door.
Er lagen verschillende brugjes over de watergang. Onder andere aan het einde van het “kerkegangsken” tussen kerkhof en Leemweg, rechtover de school.
Waar de watergang de Brieversweg (nu Dorpsstraat) kruiste lag ook een brug. Die had geen naam maar omdat op zomerse avonden daar alle komeren samenkwamen om het dorpsnieuws te “beklappen” werd ze al gauw de Klappersbrug genoemd.
Als ze in de jaren 1840 het Leopoldkanaal beginnen uit te graven is het uit met de leute. De waterloop werd omgeleid en komt uiteindelijk aan het vroegere restaurant de Appelzak in de vaart terecht. De Klappersbrug werd overbodig en verdween.
Gemeentehuis van Sint-Margriete
In 1868 werd de gemeente Sint-Margriete “van hogerhand” verplicht om een school met onderwijswoning op te richten. Kom, zeiden ze, laten we het van de eerste keer maar goed doen. Ze vroegen en kregen machtiging om een lap grond van een 1600 vierkante meter aan te kopen in de dorpskom met het oog op het bouwen van een schoollokaal, een onderwijswoning, een gemeentearchiefkamer en een raadzaal.
De plannen werden getekend door architect Edmond de Perre-Montigny uit Gent en goedgekeurd in de gemeenteraad van 15 mei 1872. Ze moeten wel content geweest zijn van hun architect want hij mocht een jaar of 5 later nog eens opdraven om de plannen te tekenen van de nieuwe parochiekerk.
Het gebouw werd in 1875 in gebruik genomen.
Onder de pui zien we het toegangspoortje naar “den bak”, waar menig dronkaard en smokkelaar een nachtje mocht doorbrengen.
Het schoolgebouw achter het gemeentehuis werd gesloopt toen er gefusioneerd werd met de meisjesschool.
Sint-Jan-in-Eremo - Bedevaartsoord
Omstreeks 24 juni, de feestdag van Johannes de Doper, vonden in en rond het kerkje van Sint-Jan de bedevaarten plaats, waarbij de zegen werd gegeven met de in de kerk bewaarde Sint-Jansreliek. Vroeger was het een van de drukstbezochte bedevaartsoorden van het Meetjesland. Er kwamen hier tijdens de Sint-Jansdagen van 24 juni tot 2 juli duizenden bedevaarders. Het was een buitenommegang met zeven staties, taferelen uit het leven van Sint-Jan. Bij de nog bestaande ommegang werd gebeden tegen de vallende ziekte, de seskens of stuipen, koortsen en plagen.
Gewoonlijk werd al wie aan de processie deelnam op een of andere manier beloond. In Sint-Jan werd tussen 1651 en 1665 aan de zangers en de jonge kerels die het beeld van Sint-Jan droegen drinkgeld gegeven, die konden er dan een pint mee gaan kopen. De maagdekens die in de processie meegingen werden verondersteld van niet te drinken en die kregen 10 pond pruimen en rozijnen.
De Sentse pompiers
In vroegere tijden moest het maar eens branden bij je thuis. Hopelijk kon je rekenen op goede buren die emmers, kuipen en weet ik veel wat allemaal, vulden met water en er het vuur mee te lijf gingen. Een min of meer georganiseerde brandweer bestond niet in Sente.
In 1868 woedt er een hevige brand bij Ferdinand Claeys, de paardensmid in het begin van de Vlamingstraat. Die wordt bedwongen door de pompiers van Sint-Kruis. Dat de Hollanders ons moesten komen helpen was er te veel aan. Onder leiding van Ferdinand Claeys, Jacob Haverbeke, Petrus De Sutter en Charles De Meulemeester wordt een pompierkorps opgericht. Al op 27 januari 1869 werd dit door de gemeente bekrachtigd.
Een arme gemeente kon geen brandweerkorps betalen, dus waren alle pompiers vrijwilligers, doorgaans handelaars uit het centrum, want die waren meestal thuis. Ze werden opgeroepen door het luiden van de klokken en later door de fameuze sirene op het dak van het gemeentehuis.
Op de foto van 1948 zien we onze spuitgasten in vol ornaat en mét helm poseren op en voor hun brandweerwagen.
Slangen in de kerk van Sente
Wedden dat je ze nog niet gezien hebt. En ze hangen er al bijna 500 jaar!
Wat niet gezien? Awel, die slangen onder de dakgoot van de kerk, schuin boven de 1555 op de kerkmuur langs de Dorpsstraat, recht tegenover café Sente. Of heb je dat jaartal ook nog niet zien staan?
We moeten een paar honderd jaar terug in de tijd.
Sente is ontstaan als een turfdelversdorpje. Al in 1187 waren ze hier duchtig aan het delven. Maar alle turf was al rond 1300 volledig opgegraven en wat overbleef was woeste grond, woestineland zeiden ze. Kolonisten werden aangetrokken om de grond weer een beetje toonbaar te maken. Dat ging het gemakkelijkst door het aanplanten van bos.
Sente was toen één groot bos. Pure eik mijnheer! In de eerste helft van de 19de eeuw was dat trouwens nog altijd zo. Het was al bos wat de klok sloeg tussen de Goochelaar en de Kruiskenstraat, vanaf de Eekloose Watergang, bijna tot aan de kerk. De Ziedelingen, de Leemweg, de Moershoofdeweg, de Celiekerkweg waren allemaal beplant met bos langs weerzijden van de straat. Alleen rond de boerenhoven lagen wat akkers.
Maar keren we nog efkes terug in de tijd. Die bossen, dat was allemaal wel schoon, maar de boeren hadden er wel danig last van. Het krioelde er immers van het ongedierte en er waren heel wat slangen. Zo’n slang die houdt niet van vochtigheid en in natte seizoenen kwamen de slangen zich verbergen op de hogere plaatsen, in het droog hout, rond de woningen, in houtmijten, ja tot in de stallen. En als we spreken van hogere plaatsen, dan kennen die slangen geen limieten. Zo vonden onze voorouders in 1554 – nog vóór de kerk verbouwd werd – twee slangen in de dakgoot van de kerk. Ze hebben er niet beter op gevonden om die slangen te vereeuwigen onder de bewuste dakgoot. Ze hangen er nog altijd. Ge moet maar eens gaan kijken.
Watervliet - De Toneelbond Lust naar Kunst
De toneelbond werd gesticht op Kerstmis 1905 en werd een goede 50 jaar later bevorderd tot Koninklijke Maatschappij.
In het begin werd er gespeeld in een zaal in de meisjesschool in de Kloosterstraat. Toen in 1928 het Gildenhuis in de Calusstraat werd opgericht verhuisde de toneelbond daarnaartoe.
Bovenstaande foto is van 1957 en werd genomen in de Gildenzaal. De toneelbond speelde toen hun waarschijnlijk grootste succes, “Het Heilig Experiment”, onder leiding van Albert De Mulder, die met recht en reden dé toneelman van Watervliet genoemd werd. De vereniging won er een Provinciale prijs mee in Lokeren en mocht als beloning een opvoering verzorgen in de KNS van Gent, de voorloper van het huidige NTG.
Van de acteurs is bekend dat ze na de repetities, die ze heel ernstig namen, de avonden heel gezellig en vooral heel langdurig maakten. Albert De Mulder, altijd paraat om plezier te maken en een pint te drinken, ontbrak naar horen zeggen praktisch nooit!
De kerk van den Oudeman
Ooit ontstond, ergens op de wijk Goedleven, het plaatsje Sint-Nicolaes-ter-Varent. Daar stond ook de eerste kerk van Waterland-Oudeman. Er zijn echter geen sporen van bewaard.
Maar het plaatsje wordt in 1375 met 16 andere dorpen van de kaart geveegd. Er worden wel wat halfslachtige pogingen gedaan om het land weer op de zee te veroveren, maar we moeten wachten op Hieronymus Lauwerijn—ja, die van Watervliet—om de streek droog te leggen.
De “Oude Man" van Watervliet, zoals Hieronymus Lauwerijn genoemd wordt, bouwt een tweede kerk in de nabijheid van de Brandkreek, maar die wordt door de Geuzen volledig verwoest. Later werd in de Passegeulepolder een derde kerk gebouwd. Momenteel is dat grondgebied Waterlandkerkje in Nederland.
De bevolking van het Belgische (toen Spaanse) Waterland moest noodgedwongen tot rond 1670 naar de kerk in Sint-Margriete.
Aan de rand van de Hieronymuspolder bouwen ze tussen 1670 en 1672 een vierde kerk langs wat ooit de Hieronymuspolderdijkstraat was en nu Kerkstraat heet. Eindelijk hadden die van den Oudeman weer een eigen kerk.
Sint-Margriete – De Kattenhoek
In de Kattenhoek liggen de Blokkreek en het Hollandersgat, met elkaar verbonden via de “Berlebuize”. In de vroege middeleeuwen werd hier turf gedolven. We zitten hier op het grondgebied van het legendarisch gehucht Sint-Laureins-ten-Blokke. Of was dat toch ooit een zelfstandige parochie met kerk en al? Dat zullen we nog eens moeten opzoeken.
Op 8 oktober 1375 sloeg het noodlot toe en stroomde de Honte – zeg maar de Westerschelde – dit stukje Meetjesland binnen. Dit rampscenario herhaalde zich nog een keer op 19 november 1404, de legendarische Sint-Elisabethsvloed. Oude kronieken spreken over 50.000 doden. Italiaanse handelaars die in Brugge – het Venetië van het Noorden – verbleven lieten weten dat de hele Vlaamse handel was lamgelegd. In 1420, 1440, 1510 en 1530 waren er nog maar eens overstromingen. In die periode werd het Meetjeslandse dijkenstelsel aangelegd.
In de jaren 1920 waren er legendarische zomerviswedstrijden (zie foto). Die duurden nooit langer dan één uur maar kenden een enorm succes. Altijd minstens 100 vissers die braaf met de hengels omhoog stonden te wachten op het startschot. Er waren trouwens meer kijklustigen dan vissers.
Meer recent, maar toch ook al 50 jaar geleden, werd hier eind jaren 1960 begin jaren 1970 op de “stunt” o.a. door Jackie de Tijger, met auto’s in het water gedoken. Stuntman Paul Vilvorder overleefde de klap op het water niet.
Momenteel wordt de rust niet meer verstoord door zulke huzarenstukken. De vissen daarentegen blijven best nog altijd op hun hoede want de vissers proberen ze nog altijd te verschalken.
Sint-Laureins – Tsat
Hoewel onderpastoor Spitaels die in Sente verbleef van 1907 tot 1912 de grote stimulator was, stak pastoor Van Havermaet de pluimen op zijn hoed voor de bouw van de parochiezaal. Hij schrijft in zijn gedenkboek: In 't jaar 1911 heb ik eene feestzaal gebouwd die moet dienen voor vergadering van alle sociale werken, alsook voor concerten en prijsdeelingen. De zaal heeft mij twintigduizend franken gekost.
In 1977 was de parochiezaal tot op den draad versleten. De toenmalige pastoor Broodcoorens, wou op vraag van veel toneelliefhebbers, werk maken van de nodige renovatie ervan.
Daarvoor waren echter centen nodig en om de nodige financiën bijeen te krijgen werd beroep gedaan op enkele parochiale medewerkers die al jarenlang actief waren met toneelactiviteiten bij diverse verenigingen, met als doel om een eigen toneelgroep op te richten.
Theatervreugd was geboren. Later werd de naam verjongd naar ’t Sents Amateurtheater, zeg maar TSAT. Gans Sente kijkt elk jaar weer uit naar wat Lieven Blondeel en zijn team nu weer uit hun mouw gaan schudden.
In 2021 én 2022 gooide corona roet in het eten, zodat het laatste stuk alweer van 2020 geleden is: De Kat in de Kelder.
In 2023 herrijst TSAT uit zijn as en onze actrices en acteurs geven weer het beste van zichzelf in het door Lieven zelfgeschreven Meneer Doktoor.
Watervliet - Kasteel Stoffelt
Stoffelt – in die tijd nog Stofveld genoemd – was een achterleen van de heerlijkheid Watervliet. Het was een perceel van bijna anderhalve hectare groot dat zich uitstrekte van de Molenstraat tot de Calusstraat. Rond 1530 stond hier al een boerderij.
Engelbert Van Brussel, de latere burgemeester van Watervliet, woonde hier ten tijde van de opstand van de Belgen tegen de Hollanders. Die Hollanders waren door het dolle heen na hun succes aan de Kapitalen Dam en kwamen in Watervliet onder andere boerderij Stoffelt in brand steken.
Engelbert Van Brussel, die gedurende liefst 53 jaar burgemeester van Watervliet zou blijven, bouwde hier later een herenhuis. De burgemeester was zeer sociaalvoelend en wou zijn werknemers ook in de winter aan werk en dus aan een inkomen helpen door zijn waterput door hen te laten uitgraven tot de vijver die op de foto te zien is.
Begin 20ste eeuw komt Paul De Scheppere hier wonen. Hij was getrouwd met Susanne Geersens, de dochter van dokter Geersens uit Sint-Laureins, ook al een burgemeester.
Vandaar dat het gebouw ook wel eens kasteel De Scheppere genoemd werd.
Waterland-Oudeman - De Roste Muis
In de 19de eeuw stond er een klein huisje aan de Oudemanskreek.
Virginie Van Durme was amper 18 jaar toen ze in 1849 trouwde en vanuit Boekhoute naar den Oudeman kwam wonen. Ze zou het doeningske aan de kreek wel eens weten om te toveren tot een gezellige taveerne.
Taveerne? Zoals zoveel cafeetjes uit die tijd was het eigenlijk te doen in de voorplaats van het kleine huisje. Die antieke voorkamer is nu nog altijd te zien als je het restaurant binnenkomt.
Virginie wou geen belastingen betalen op haar verdiensten van cafébazin, dus sst, het werd een “geheime” café. Officieel was Virginie winkelierster en de herberg was officieel een kruidenierswinkeltje.
Het cafeetje werd rap bekend en jagers en vissers kwamen er stoefen over wie de grootste haas geschoten had of de vetste vis gevangen. De boerenknechten kwamen er na het Angelus hun “noene” drinken.
Er werd gedronken, gepraat, gelachen en in een goede bui danste ons Virginie zelfs boven op de tafel, waarbij de beentjes vlot in de lucht gingen. Ze kon zich geen ondergoed veroorloven en ze was roodharig. Ik moet er geen tekeningetje bijmaken over hoe het restaurant aan zijn naam komt zeker.
Virginie is overleden in 1910, maar ze danste toen al lang niet meer op tafel. Ze heeft nooit kunnen bevroeden dat ze meer dan 100 jaar later van uren in ‘t rond paling zouden komen eten in haar café.
Sint-Margriete - Fred’s Café
Fred’s Café, uren in de ronde bekend voor zijn ribbetjes, kan bogen op een stevige brok geschiedenis.
Alois Neels komt hier in 1877 vanuit IJzendijke zijn intrek nemen. Zijn dochter, cafébazin Prudence Neels schopt het zelfs zo ver dat de oude brug over het Leopoldkanaal haar naam krijgt: Neelskensbrug.
Oud en moe en weduwe geworden wil Prudence haar café eind de jaren dertig overlaten.
Alfred Accoe, als 7-jarig ventje uit Amerika gekomen, trouwt in 1939 met Alida Cornelis. Zij zien het wel zitten om de zaak over te nemen. Nog hetzelfde jaar kopen ze café “Polderzicht” van Prudence en als die in juni 1940 in de Boelare in Eeklo gaat wonen, trekt het jonge koppel in het café.
Als de oude Neelskensbrug afgebroken wordt en een nieuwe brug aan de andere kant van het gebouw over de vaart gelegd wordt, verandert het café mee van naam. Het wordt, niet heel origineel, “De Nieuwe Brug”.
Het oude café werd daarna in 1959 afgebroken en opnieuw opgebouwd. De toenmalige burgemeester van Sint-Margriete hoorde graag de naam Beoostereedepolder, en voilà de nieuwe naam van het café was gevonden. Zoals meestal het geval, was de cafénaam echter onbelangrijk. “Bij Alida’s” was een geliefde pleisterplaats voor douaniers, gendarmes en vissers.
Vele namen en jaren nadat Fred en Alida er hun intrek namen, baat kleinzoon Frederik nu het restaurant uit.
Sint-Laureins - De Legende van Pronkenburg
Er zijn geruchten dat de Melkerij – waar ’t Sents archief in gevestigd is -, de ernaast gelegen Wasserij en het herenhuis bij de wasserij vroeger deel uitmaakten van een veel groter perceel grond, waar zelfs een kasteel, Pronkenburg, zou gestaan hebben.
Harde bewijzen voor het bestaan van Pronkenburg zijn er niet. Een ridderfamilie “Pronkenburg” is niet te vinden. Misschien was het ook “maar” een grote hoeve en heeft het niets met kastelen en adel te maken.
Stonden er in de vroege jaren nauwelijks huizen in Sente dan groeide het dorp met de jaren uit tot de volgebouwde gemeente zoals we die nu kennen. Onvermijdelijk werd ook de grond van het kasteel versnipperd.
In 1888 kocht de uit Lembeke afkomstige notaris Taelman een lap grond uit het vroegere domein en bouwde er Villa Dennenhof met lusttuin op. Er komen nog wat notarissen en dokters wonen tot in 1951 de familie Buysse er zijn intrek neemt. Achteraan het perceel werd Wasserij Sint-Antonius gebouwd die tot 2002 zou blijven draaien.
Ondertussen werd al in 1940 de Melkerij Sint-Laurentius – tot dan gevestigd in de vroegere brouwerij Huyghe in de Dorpsstraat, waar nu de ING staat – overgebracht naar de nieuwe moderne zuivelfabriek in de Leemweg. Nog tot 1969 werd er kaas gemaakt.
In 1994 kocht de gemeente het gebouw aan en na een paar renovaties herbergt de Oude Melkerij nu het Huis van de Vrije Tijd met verschillende gemeentelijke diensten, waaronder ’t Sents archief.
Sint-Jan-Bentille - Fanfare Nooit Gedacht
Zoals in elk dorp dat zichzelf respecteert moest er in Sint-Jan een fanfare komen.
In 1919 was het dan zover: de Koninklijke Fanfare Nooit Gedacht St-Jan-Bentille wordt boven de doopvont gehouden. In 1920 werd hun vlag gewijd. Aan belangstelling geen gebrek, getuige de foto.
Dat je het volle dorpsleven in Sint-Jan voornamelijk proeft in Bentille blijkt uit het feit dat de fanfare tot ver in ’t omliggende bekend staat als ’t meziek van Metille, nooit dat van Sint-Jan.
Sindsdien werd de fanfare betrokken bij alle plechtigheden in de gemeente én bij die in de omtrek. Wegens ziekte, werk, weet ik veel, moest er af en toe een speler verstek laten gaan. Maar op de maandag van Metillekermis waarbij alle cafés werden aangedaan, was er zelden eentje afwezig. De NG – Nooit Gedacht - op hun kepie werd die dag nogal eens verward met Nooit Genoeg!
Sint-Laureins - Fredje Verdure
In de jaren 1930 maakte onze plaatselijke kunstschilder, Frederik Laureyns, onderstaand schilderijtje van de Boterhoek, richting Sint-Laureins. Waarschijnlijk gebaseerd op een oudere tekening of gewoon uit de losse pols want het afgebeelde tolhek (in het midden, links van de weg) was toen al lang verdwenen. Jammer genoeg heb ik alleen een zwart-wit afbeelding van het schilderij teruggevonden.
De familie Laureyns was in Sente veel bekender onder de naam Verdure, denk maar aan Steirke Verdure van het legendarisch boekenwinkeltje op de hoek van de Kantijnstraat. Ja, ook een Laureyns! ’t Sents archief moest natuurlijk het fijne van weten van die “naamsverwarring”. Wij terug naar het verleden. En ja hoor, in het jaar 1799 trouwde voorvader Philippus Laureyns met ene Livina-Theresia Verduere uit Eeklo. Die moet blijkbaar een geweldige indruk nagelaten hebben want als de Laureynsen een generatie of wat later verhuizen naar Sente had men het over de Verdures en 150 jaar later sprak men nog van de Verduurkes van Sente. Moet een formidabele vrouw geweest zijn, die Livina.
Onze kunstschilder was dan ook alom bekend als Fredje Verdure, maar vóór hij wereldberoemd kon worden kwam onze schilder ongelukkig aan zijn einde door in 1936 mee zijne mottesiekel tegen een muur in de buurt van Neelskensbrug (aan Fred’s Café) te vlammen. Hij was op slag dood, 24 jaar oud. Om zich sportief te kunnen verplaatsen had hij zijn moto nog maar onlangs (tweedehands) gekocht van den pin Groosman.
Watervliet – De Boterbank
Het oude turfdelversdorpje Watervliet is, zoals zoveel dorpen in de buurt, in 1375 door de zee verzwolgen.
Jeronymus Lauwerijn, een Bruggeling die zich heeft opgewerkt tot “minister van financiën” van Filips de Schone, de hertog van Bourgondië, heeft het in zijn hoofd gestoken om dat verdwenen dorpje uit het water te laten herrijzen.
Jeronymus is een vertrouweling van de hertog. Hij komt zelfs af en toe babysitten op diens kinderen, waaronder de latere Keizer Karel. Als Jeronymus dan wat gaat mouwvegen bij de hertog en zaagt om een jaarmarkt in zijn nieuwe stad te organiseren, kan Filips niet weigeren.
Via een charter krijgt Jeronymus in november 1504 de toelating om een vrije jaarmarkt te organiseren met aanvang op 19 juni en met een duur van 4 dagen. En daarnaast mag hij ook nog elke week op dinsdag een marktdag houden.
Vele jaren later, op dinsdag 24 juni 1788 wordt voor het eerst markt gehouden op de nieuwe arduinen banken, de fameuze boterbanken. Er zijn er oorspronkelijk drie. Ze houden het uit tot in de 19de eeuw, maar vanaf dan "sneuvelen" ze de een na de ander.
Tijdens de bevrijdingsgevechten in 1944 wordt de laatste originele boterbank door een vluchtende Duitser met zijn pantserwagen in puin gereden.
In 1995 wordt er eentje gerestaureerd (of opnieuw gebouwd?). En dat staat er nog.
Waterland-Oudeman - Burgemeester Heyneman
In Waterland-Oudeman staan we even stil bij burgemeester Renatus Heyneman. Hij komt als tiener in 1898 met zijn ouders uit Maldegem naar Waterland-Oudeman. Hij trouwt met de IJzendijkse Celina De Meyer en ze krijgen een dochter en een zoon. Begin de jaren 1930 verkoopt hij de boerderij en gaat in de Kerkstraat wonen. Hij was een van de eerste inwoners van Waterland-Oudeman die zich een auto aanschafte.
Toen kwam de oorlog. Als burgemeester trekt hij natuurlijk de aandacht van de Duitsers die zijn woning gebruiken als commandopost. Als de Duitsers in 1944 op de vlucht slaan steken ze de dijken door. René was met zijn dochter gevlucht in de kelder van zijn huis waar het water zienderogen stijgt. Gelukkig worden ze tijdig gered door een Canadees soldaat die, geloof het of niet, op slag verliefd wordt op dochter Helena en er later zelfs mee trouwt.
Op de foto het ganse gezin eind jaren 1920: René en Cecile met zoon Arsène en dochter Helena.
Sint-Jan-Bentille – Bentillekreek
Als je van Sente over de Zonne naar Bentille rijdt kom je aan het prachtig stukje natuur waar de Zonnestraat –de vroegere Groenestraat – een scherpe bocht maakt zodat je de Bentillekreek niet induikelt. Daar stond lang het café Het Gekend Huis. Uitbater was Jules Cornelis, vader van de legendarische Alida Cornelis van het café Beoostereedepolder – het huidige Fred’s Café – aan de brug van het Leopoldkanaal.
In 1957 neemt zoon Cyriel het café over en verandert de naam in Café Bentillekreek. Cyriel was landbouwer en cafébaas en had daarnaast ook het toezicht op de kreek en kon zo vergunningen uitreiken voor het vissen op de Bentillekreek.
Hoewel een eindje uit het centrum kwamen de vaste klanten na de zondagsmis hier hun kaartje leggen en hun druppelke drinken.
Op de foto moet je er de Bentillekreek maar bij denken. Die ligt verborgen achter de bomen op de achtergrond. De koeien zullen wel al lang als biefstuk verorberd zijn en in de plaats van het café staat nu een moderne villa. De tijden veranderen snel.
Sint-Margriete - De Comer
De Comer is een wijk die pal op de grens van de vroegere gemeenten Sint-Laureins en Sint-Margriete ligt. De naam Comer (Kommer) betekent een onvruchtbare, magere landstrook, die zich uitstrekte van de Groeneweg over De Zonne naar Bentille. De overlevering wil dat het vroeger, toen de zee in onze streek nog baas was, een zandbank was. In ieder geval zeer schrale grond waarop hard moest gewerkt worden voor een kleine oogst.
De Comer werd vroeger dan ook bevolkt door arme mensen die door de rest van het dorp als uitschot beschouwd werden en een beetje aan de zelfkant van de maatschappij leefden. Ze waren ook niet altijd even braaf en werden al vlug bedacht met de naam Comerratten.
Maar de tijd bleef niet stilstaan, de Comer evolueerde maar de bewoners bleven hun geuzennaam koesteren.
De Scala van Watervliet
Als Milaan er een heeft, waarom zou Watervliet dan geen Scala kunnen hebben?
Alles is begonnen toen wagenmaker René Bouchier en zijn echtgenote, Helena Versluys, die een kruidenierswinkeltje hadden, einde jaren 1930 besloten om hun woonhuis te verbouwen. Zoals destijds wel meer gebeurde werd het huis opgesplitst in een winkel en een café. Het café werd De Tourist, later gemoderniseerd tot De Toerist.
Na de oorlog wordt René gebeten door de filmmicrobe en hij verbouwt zijn wagenmakerij tot een filmzaal. En ook al kan er geen 2.800 man in zoals in Milaan, hij noemt zijn zaak De Scala.
Na de teloorgang van de kleine filmzalen door de opkomst van de televisie, werd er in de zaal duchtig feestgevierd tijdens talrijke studenten T-dansants. Nog later werd het gebouw omgevormd tot restaurant.
De Scala werd in 2015 door brand quasi volledig verwoest. Zo kwam een eind aan een toch wel interessante brok Watervlietse geschiedenis.
Sint-Jan-Bentille – De Sint-Eligiuskerk
Doordat het kerkje van Sint-Jan met de regelmaat van de klok onder water liep, werd regelmatig verhuisd naar een noodkerk op Bentille.
De rijke polderboeren hebben echter altijd geijverd om de kerk van Sint-Jan in de polder te houden. Op een bepaald moment hebben ze zelfs het hulpkerkje in Bentille afgebroken om de pastoor te verplichten naar de polder te komen wonen.
Einde 17de eeuw zag de pastoor het echter niet meer zitten om in het barre klimaat van Sint-Jan-boven te blijven en verhuisde naar Bentille waar hij gaat wonen op de hoek van de Moerstraat en de Sint-Jansstraat, waar tot voor kort de Fortisbank stond.
Bij zijn huis bouwt hij een privé kapelletje dat hij vergroot met de steun van zijn parochianen – hij gaat een paar keer met de schaal rond – tot het met de jaren uitgroeit tot de huidige Sint-Eligiuskerk.