Meer weten? Klik op More.
Luisterwandeling Sente
In samenwerking met het Plattelandscentrum en de Toeristische Dienst heeft ’t Sents archief een luisterwandeling uitgestippeld in het centrum van Sente. Uiteraard met een knipoog naar ons verleden.
Langs de wandeling vind je 12 foto’s uit vroegere tijden die we uit onze diepe schuiven opgevist hebben. We schreven er een beetje achtergrond bij en op de foto staat een QR-code waarmee je het verhaaltje achter de foto kunt beluisteren. Wie anders dan ons aller Lieven Blondeel heeft zijn stem daarvoor geleend.
Voor wie de wandeling vanuit zijn luie zetel wil (her)beleven zetten we de verhaaltjes ook op de website.
Foto 1
Pronkenburg
Er zijn geruchten dat de Melkerij, de ernaast gelegen Wasserij en het herenhuis bij de wasserij vroeger deel uitmaakten van een veel groter perceel grond, waar zelfs een kasteel, Pronkenburg, zou gestaan hebben.
Harde bewijzen voor het bestaan van Pronkenburg zijn niet te vinden. Een ridderfamilie “Pronkenburg” bestond niet in onze Sentse geschiedenis. Misschien was het ook “maar” een grote hoeve en heeft het niets met kastelen en adel te maken.
Jan De Swaef, pastoor in Sint-Laureins van 1887 tot 1898, heeft ooit de geschiedenis van Sint-Laureins vastgelegd in een pak handgeschreven schriftjes die we gelukkig konden bewaren voor het nageslacht. Daaruit blijkt dat er tussen het kerkhof en de Rommelsweg twee hofsteden lagen die zich uitstrekten tot aan het Nieuwbedelf. Volgens pastoor De Swaef lag daar, het dichtst bij het kerkhof, het legendarische Pronkenburg. In 1550 had men het over eenen bewalden hof, dictum Pronkenburch. De heer van Pronkenburg zou zelfs zijn eigen private ingang van de kerk gehad hebben. Op de dag van vandaag zien we nog altijd een dichtgemetselde deur aan de zuidkant van de kerk.
Stonden er in de vroege jaren nauwelijks huizen in Sente dan groeide het dorp met de jaren uit tot de volgebouwde gemeente zoals we die nu kennen. Onvermijdelijk werd ook de grond van het kasteel versnipperd.
In 1888 kocht de uit Lembeke afkomstige notaris Taelman een lap grond uit het vroegere domein en bouwde er Villa Dennenhof met lusttuin op. Er komen nog wat notarissen en dokters wonen tot in 1951 de familie Buysse er zijn intrek neemt. Achteraan het perceel werd Wasserij Sint-Antonius gebouwd die tot 2002 zou blijven draaien.
Ondertussen werd al in 1940 de Melkerij Sint-Laurentius – tot dan gevestigd in de vroegere brouwerij Huyghe in de Dorpsstraat, waar nu de ING staat – overgebracht naar de nieuwe moderne zuivelfabriek in de Leemweg. Nog tot 1969 werd er kaas gemaakt.
In 1998 werd het ganse gebouw gerenoveerd en herbergt nu het Huis van de Vrije Tijd met verschillende gemeentelijke diensten, waaronder de toeristische dienst en ’t Sents archief.
Foto 2
Gouvernementstraat
Een rentebrief van 8 oktober 1410 vermeldt deze weg als Boterhoeksche Kerkweg. Ook op de oudste kaarten van Sint-Laureins vinden we deze naam terug.
Langs deze weg liep een waterloop vanuit de Boterhoek, naar het noorden in de Eeklose Watergang. Deze waterloop was dicht bij het kerkhof zeer diep, een pleisterplaats voor palingvissers. De wallen van het vroegere kasteel Pronkenburg liepen langs de zuidkant van het kerkhof en loosden hun water in de waterloop. In de winter werd daar door de Sentse jeugd geschaatst dat het een plezier was. In de ogen van pastoor Van den Berghe, de geestelijke raadsman van Antonia Van Damme – die van het Godshuis –, was dit natuurlijk niet christelijk genoeg, waarschijnlijk wegens te veel plezier. De wallen werden – op kosten van Antonia Van Damme – vervangen door een muur om het kerkhof als heilige plaats te bewaren.
Naast deze waterloop wordt in de oude geschriften eveneens de priesteragie of pastorij langs deze straat gesitueerd, op de hoek met de Dorpsstaat die vroeger Brieversweg noemde. De straat werd dan ook wel eens Pastorijstraat genoemd.
Veel later kreeg deze weg of straat de naam van Gouvernementstraat. Omdat de meeste ambtenaren, die Sint-Laureins bestuurden, zeg maar gouverneerden, in deze straat woonden. De naam Gouvernementstraat ontstond waarschijnlijk vanaf 1830.
Als Francies Huyghe, de kozijn van Antonia Van Damme, er in 1854 in slaagt om burgemeester van Sente verkozen te worden, is het eerste wat hij doet de steenweg van Sint-Laureins naar Balgerhoeke laten aanleggen. Op eigen kosten, maar eens aangelegd werd het de eerste tolweg van Sente. Er werden barelen opgesteld waar moest betaald worden ten profijte van de burgemeester, want de gemeente had al haar eigendomsrechten aan hem afgestaan. Hoe het ook zij, de weg werd serieus verbreed en Sente kreeg aansluiting met de omliggende gemeenten
Toen er in de jaren 50 nog processies uitgingen stond op de hoek van de Leemweg met de Rommelsweg een kapelletje, de derde van 4 kapellen op de omloop van de processie. Het kapelletje was gewijd aan Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen en werd gebouwd in 1855 in opdracht van burgemeester en brouwer Francies Huyghe.
Op de foto zie je links de vroegere brouwerij van De Meulemeester (met de fabrieksschouw). Rechts, bijna helemaal achteraan, vind je de kapel gebouwd door Francies Huyghe.
Foto 3
Kapelletje
Een stoet door het dorp en de zijstraten waarbij we verkleed waren en nee, het is geen carnaval. De jeugd van nu zal het niet meer kennen, maar in de jaren vijftig en zestig gingen er nog processies uit. Wij als schoolgaande jeugd “mochten” daaraan meedoen.
Dat gebeurde twee keer per jaar: eentje de zondag na Sacramentsdag - dat is een paar weken na Pinksteren – en eentje op 15 augustus, het feest van Maria.
Na de vroegmis gingen we met de meester naar de meisjesschool. De nonnetjes hadden de processiekleren en de andere attributen al uit de kelder van het Godshuis gehaald en in de meisjesschool konden we ons aankleden. De stoet werd samengesteld en daar gingen we.
Die processie, die ging zowat van kapelletje naar kapelletje. We hadden vier van die zogenoemde devotiekapellen, alle vier opgericht in de 19de eeuw.
De kloeke boerenzoons waren telkens content dat ze de loodzware last van de baldakijn – “den hemel” zeiden de mensen – waaronder de pastoor meeliep met de monstrans, eens konden neerzetten. Die monstrans was een gouden schrijn met in het midden de geconsacreerde hostie.
Aangezien we tegendraads zijn lopen we op ons wandeling de processie verkeerd af. Daarnet stonden we aan ’t Gouvernement op de plaats waar de 3de kapel ooit te bezichtigen was. Hier op de hoek van Rommelsweg met Nieuwbedelf (in ’t Sents is dat het Strontstraatje) stond de 2de kapel, gewijd aan de H. Jozef. Ze stond hier sinds 1858 en werd geschonken door Henri Huyghe.
Beide kapelletjes zijn al lang “gesneuveld” om vernieuwde wegen aan te leggen. Doodjammer.
Maar straks zien we er eentje dat nog bestaat. Op het einde van het Strontstraatje, op de hoek met de Dorpsstraat, staat nog altijd de 1ste kapel van de processie. Vroeger stond daar het huis van Meester Van Hijfte, nu is dat restaurant Barneys. Jules Valcke die er rechtover woonde, legde daar ter gelegenheid van de processie, telkens een prachtig bloementapijt. Die kapel zou geschonken zijn door een weduwe De Smet en was ter ere van het H. Hart of de H. Blasius.
Voor de devote mens die het zou interesseren, de 4de kapel staat, in zeer afgezwakte vorm, op de hoek van de Dorpsstraat met de Leemweg, vlak tegenover het gemeentehuis.
Foto 4
Sint-Hubertus en de Pluim
Vóór Sint-Laureins een zelfstandige gemeente werd vormden wij met Maldegem, Adegem en Bentille, het ambacht Maldegem. De schepenen van dit ambacht vergaderden bij bijzondere gelegenheden in Sint-Laureins. Speciaal daarvoor was op de verdieping van Sint-Hubertus een Schepenkamer ingericht. De Schepenen konden hier dan ook blijven overnachten, want bij nacht waren de straten niet zo veilig.
Het was natuurlijk in de eerste plaats een herberg, zeg maar een hotel. Hier overnachtte onder meer een groep gendarmen in de tijd dat het Leopoldkanaal gedolven werd. Nadat de gendarmes op Paaszaterdag 1848 minstens één van de delvers tijdens een sociaal oproer hadden doodgeschoten moesten ze zich hier tegen de opstandige werklieden verdedigen, met het geweer in de aanslag. Ja, Sint-Hubertus heeft bewogen tijden gekend.
Op het einde van de 19de eeuw worden Jan Longueville en zijn echtgenote Maria Antonia Strymes de herbergiers. Hun zoon Alphons ziet wel brood in het maken van fietsen en wordt rijwielfabrikant. Het probleem was dat er geen kat was die met een fiets kon rijden. Geen probleem zegt Alfons en hij legt, achter de herberg van zijn ouders, een “velodroom” aan, waar zijn klanten konden leren fietsen.
Sint-Hubertus bleef echter op de eerste plaats een herberg waar werd gefeest en gedanst. Alfons speelde viool en zijn zuster Louise piano.
De zaken draaiden goed en in 1908 kochten ze de ernaast gelegen herberg De Pluim. Zestig geworden wil een Alphons een oude droom verwezenlijken. De Pluim wordt in 1930 verbouwd tot een cinema. Zwart-witte stomme films, al dan niet begeleid op piano door zus Louise Longueville.
Later, werden in de cinemazaal bolbanen aangelegd en de Pluim werd het Boldershof.
Foto 5
De kerk
Sint-Laureins was oorspronkelijk een turfdelversdorpje. Al in 1187 was men in het moer van Aardenburg begonnen met het uitdelven van turf, brandstof voor de stedelingen van Brugge en Gent. Die nederzettingen van turfdelvers zullen wel een kapelletje of gebedsplaats gehad hebben, maar veel is daar niet over bekend.
De turfontginning was zeer intensief en de veengronden waren vrij snel uitgeput. Rond 1300 was het in de streek rond Sint-Laureins al afgelopen met de turfexploitatie. Wat overbleef was woeste grond, “woestineland”. Toen kwam een hoop kolonisten de streek bewonen om van dat woestineland bouwland te maken.
Er kwam zich hier zodanig veel volk vestigen dat de bisschop van Doornik een kerk laat bouwen aan de Dorpsstraat, die toen nog Brieversweg noemde. Al in 1314 is er sprake van een Sente Laureinsparochie. Ook van deze eerste kerk is niet veel bekend. Over het feit of de toren van de kerk nu ooit dienstdeed als vuurtoren of niet zijn de meningen van de historici verdeeld. Met andere woorden, ze weten het zelf niet.
In 1555—zie de datum op de buitenmuur van de kerk, rechtover café Sente— ontpopt pastoor Aernout Van Zuydt zich tot bouwmeester. Het was ook nodig want de Sentse bevolking groeide dusdanig aan dat de kerk veel te klein werd. Hij vergroot de kerk met drie koren, en een kooromgang. In 1557 is de verbouwing rond met het plaatsen van de houten zoldering en de dakbedekking.
Dan is het wachten op Judocus Blomme die in 1653 pastoor werd in Sint-Laureins. Hij zou de binneninrichting wel eens voor zijn rekening nemen. Een nieuw hoogaltaar, een communiebank, een biechtstoel en een preekstoel. Er blijft op vandaag niet veel van over. Blomme zorgde echter ook voor een nieuwe kostelijke zilveren monstrans die er wel nog is.
Nog later slaagt onderpastoor Van den Berghe er in de 19de eeuw in om de schatrijke Antonia Van Damme—die van het Godshuis— ertoe te bewegen om kazuifels, kruiswegen, monstransen en ander gerief voor de kerk te kopen en aan de parochie te schenken.
De kerk van Sint-Laureins werd beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 28 december 1936.
Foto 6
Jongensschool
Vanop het kerkhof wandelen we langs het “kerkegangsken” tot aan de Leemweg. Als we uit de kerkwegel komen staan we rechtover de gemeenteschool, de vroegere jongensschool.
Ei zo na stond hier geen school want toen de Belgische regering in 1858 aan het Sentse gemeentebestuur vroeg om een gemeenteschool op te richten stelde toenmalig burgemeester Frans Huyghe voor dat de gemeente een aan hem toebehorend huis in de Vlamingstraat aan zou kopen. De andere gemeenteraadsleden hebben dit voorstel echter verontwaardigd verworpen. Die Frans Huyghe was een neef van Antonia Van Damme die het Godshuis liet bouwen. De wereld is klein hé.
Op de boerderij waar nu de gemeenteschool staat woonde Jacobus Vercraeye, de 2de burgemeester van Sint-Laureins, van 1808 tot 1831. En wie kocht zijn huis toen hij in 1858 stierf? Antonia Van Damme. Wat had je gedacht.
Er werd eerst voorgesteld om een ruil te doen: de gemeente zou de oude bouwvallige school op het kerkhof, mits opleg, ruilen met Antonia Van Damme voor de boerderij van Jacobus Vercraeye, om daar dan de nieuwe gemeenteschool te bouwen. Antonia stelde de gemeente vrij van de opleg op voorwaarde dat er in de nieuwe school een zondagsschool zou mogen opengehouden worden door de pastoor. De gemeente aanvaardt dit, maar zal haar belofte nooit houden.
In 1860 start de bouw van de gemeenteschool.
Op de nieuwe gemeenteschool worden vanaf 1860 geen meisjes meer toegelaten. Die gingen dan naar de vrije meisjesschool die door de nonnen werd opengehouden.
Het oudste deel van de gemeenteschool bestond oorspronkelijk uit twee, later uit drie klaslokalen. Nadien werd er links nog een klas bijgebouwd en net voor de tweede wereldoorlog, in 1938, werd er een verdieping met nog eens 2 klassen op het middenstuk gezet.
Zeker tot 1935 werd de school omringd door een hoog opgemetselde omheiningsmuur. Schrik dat de leerlingen zouden gaan lopen?
Momenteel is dit de Gemeentelijke Basisschool De Regenboog.
Foto 7
Antonia Van Dammeplein
Op het plein is er eigenlijk bijzonder weinig te zien. We hebben het gemeentehuis en met een beetje goede wil het huis van Antonia Van Damme zelf, dat op de hoek van het plein ligt en eigenlijk Dorpsstraat 87 is (waar vroeger de Toeristische Dienst gehuisvest was).
Maar dat gemeentehuis staat hier maar sinds 1902. Wat stond hier vroeger?
Het oudste gevonden document is een beraadslaging van 13 maart 1639 met de Notabelen van de parochie met als doel het maecken van een woonhuijs ende caemer ten dienste van den heer pastor der prochie. Hier stond dus de oude pastorij.
Eind 18de eeuw komt Francies Van Damme op de hoek van het plein wonen. Francies is zaakwaarnemer, een soort notaris zonder diploma. In 1790 is er in België opstand tegen de Oostenrijkse overheersing. Francies Van Damme sluit zich aan bij de patriotten die de Oostenrijkers buiten willen. Het bekomt hem slecht want de Oostenrijkers komen terug en hun aanhangers (die Vijgen genoemd werden) komen zijn ruiten insmijten en dreigen met sabels en geweren. Francies gaat zich verstoppen bij zijn gebuur, pastoor Glorie in de pastorij. Ja het plein heeft bewogen tijden gekend.
Maar uiteindelijk waait alles over. Francies Van Damme boert goed en wordt schatrijk. Zijn dochter Antonia blijft er na de dood van haar ouders wonen. In haar tuin zal ze het Godshuis laten oprichten.
De pastorij wordt op den duur oud en tochtig en het is er bar koud. In 1893 vindt de toenmalige pastoor De Swaef dat het niet meer kan zijn en hij koopt een huis een eind verder in de Leemweg, recht over de kerkwegel. De oude pastorij staat nu leeg en begint te verloederen.
De gemeenteraad van Sint-Laureins kwam in die tijd samen in een café en was op zoek naar een nieuwe vergaderplaats. In juli 1898 werd beslist om een gemeentehuis te bouwen op de plaats waar de oude pastorij stond.
Kwam daar nog bij dat door het afbreken van de oude pastorij en van de muur die er rond stond we een pracht van een plein kregen waar kermissen, feesten en grote plechtigheden zouden kunnen doorgaan.
Niets dan goed nieuws dus.
Op 13 augustus 1902 werd het nieuw gemeentehuis feestelijk ingehuldigd.
Foto 8
Meisjesschool
Toen Antonia Van Damme de nonnen van Kindsheid Jesu aantrok om verpleegster te spelen in haar nieuw hospitaal stond het in de sterren geschreven dat die zich zouden gaan moeien met het onderwijs en de zedelijke opvoeding van de kleine Sentenaarkes, in het bijzonder van de meisjes.
De voegen in het Godshuis zijn nog niet droog of ze beginnen er al aan. Officieel werd de Godshuis in 1849 ingewijd, maar in 1848 werd er al een vrije meisjesschool in opgericht. In het kader van de toenmalige schoolstrijd moest die school in 1881 van hogerhand de deuren sluiten. De 5 zusters die instonden voor het onderwijs moesten het klooster verlaten en namen hun intrek in een huis in de Dorpsstraat. In 1884 verviel de zogenaamde ongelukswet en mochten de nonnen terugkeren naar het klooster. De school zou echter niet meer in het klooster gevestigd worden. In 1879 had Antonia Van Damme het huis in het Dorp, naast de Kloosterdreef en in het zuiden palend aan het klooster, geschonken aan de zoon van een neef van haar. Die zoon, Pieter Jan Van Damme was niet de eerste de beste. Hij was kanunnik en professor aan het Bisschoppelijk seminarie in Gent. Hij breekt het bestaande huis af en bouwt er een nieuwe school op. Dat wordt de nieuwe vrije meisjesschool. Terwijl hij bezig was bouwt hij er meteen een bewaarschool bij waar zowel jongens als meisjes worden toegelaten.
Tijdens de 1ste wereldoorlog wordt er heel wat schade aangebracht aan de school, niet in het minst door het 14-daags verblijf van Duitse soldaten in de lagere school.
Tussen de beide oorlogen kwamen naast de nonnetjes ook leken – juffrouwen – lesgeven aan onze jeugd. Die juffrouwen werden wel vriendelijk verzocht hun schup af te kuisen als ze trouwden. De hogere geestelijkheid, met de bisschoppen op kop – zoals altijd de wijsheid in pacht hebbende – wisten pertinent zeker dat getrouwde leerkrachten slechte leerkrachten waren, de vrouwen dan toch.
En dan volgt de 2de wereldoorlog waar de school zo deerlijk gehavend uitkomt dat ze moet worden afgebroken. Maar als een feniks zal ze herrijzen. In 1949 begint men aan de nieuwbouw en in 1950 kan ze al worden ingewijd.
Nu is dit de Vrije Basisschool De Schakel.
Foto 9
Leopoldkanaal
Historisch gezien waterden de polders in het noorden van Oost-Vlaanderen af naar de Westerschelde. Al sinds de 16de eeuw, toen de Hollanders constant aan het vechten waren tegen de Spanjaarden die hier bij ons de baas waren, hielden ze zich meer bezig met hoe ze, door Vlaanderen onder water te zetten, de vijand konden buitenhouden, eerder dan omgekeerd te zorgen voor een goede afwatering. Er waren in die tijd meer “politieke” dan natuurlijke overstromingen.
Na Napoleons Waterloo werden België en Nederland samengesmolten onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, en konden de polders via een stelsel van beken en sluizen afwateren naar de zee. De Belgen kwamen echter in opstand en na hun onafhankelijkheidsverklaring waren de Hollanders een poosje onze beste vrienden niet. Ze sloten deze afwateringsbeken af, met als gevolg dat de polders aan de Belgische kant constant ongezond vochtig stonden. Er brak malaria uit, destijds sprak men van polderkoorts, met ontelbare zieken en doden tot gevolg.
Onze plaatselijke politicus, pastoor Andries van Middelburg, lanceert in het parlement het voorstel om een kanaal te graven langs de Belgisch-Nederlandse grens, van Zelzate naar de Noordzee. “We slaan twee vliegen in één klap” verduidelijkt hij, “het water kan langs Belgische kant afwateren waardoor we weer gezonde polders krijgen, en anderzijds leggen we ook een militaire buffer aan tegen een eventuele aanval uit het noorden”. Het effectieve graven van het kanaal begon in 1847. In 1848 waren ze in Sente aan het graven. ’t Schijnt dat het een leger was van 1200 man.
Het kanaal werd ingehuldigd door de eerste koning van de Belgen, Leopold I, die er zijn naam aan gaf. Pas gegraven verdween de polderkoorts als sneeuw voor de zon.
Tot een oorlog met Nederland is het niet meer gekomen. Toch gaven de Duitsers tijdens de eerste wereldoorlog een militaire rol aan het kanaal. Het was een deel van de Hollandstelling om een invasie via Nederland te voorkomen. Die is er nooit gekomen.
De laatste keer dat het kanaal een militaire functie heeft vervuld was op het einde van de tweede wereldoorlog. In oktober van 1944 vochten verscheidene Canadese en Britse divisies in Operatie Switchback rond het kanaal zware gevechten uit met de Duitse bezetter, die per se de Scheldemonding in handen wilde houden. De Moershoofdebrug moest het ontgelden en werd compleet vernield.
Foto 10
Karelshoek
Cafés waren vroeger herbergen. Dat klonk niet alleen chiquer, maar had ook een andere betekenis: een herberg was niet om pinten te gaan pakken, maar om een hapje te eten en te overnachten op doorreis. Pas vanaf de 19de eeuw worden het echt cafés waar je zo maar iets kunt gaan drinken. Al rap “waren er meer cafés dan huizen”, zoals het in de volksmond klonk.
Het drankgebruik begon echter de spuigaten uit te lopen. De werkgevers betaalden het loon van de arbeiders op café en meestal was er al een groot deel van opgedronken voor de zatte arbeider bij vrouw en kind thuiskwam om het overschot af te geven. De wetgever trad op: betalen van het loon op café werd niet langer toegestaan, de Wet Vandevelde verbood de verkoop van sterke drank op café, enzovoort.
De cafés kregen het moeilijk. Het ene na het andere sloot zijn deuren en diegene die overbleven zochten naar opportuniteiten om zoveel mogelijk volk over de vloer te krijgen. En wanneer kwam er veel volk? Als het kermis was natuurlijk!!!
Onze voorouders waren nog zulk geen grote uilen, dus die vonden er niet beter op dan het Dorp van Sente in 3 te kappen. Van de Eeklose Watergang tot aan de Vlamingstraat hadden we het Moleneindeken. Van de Vlamingstraat tot de Kantijnstraat hadden we het eigenlijke Dorp en van de Kantijnstraat tot aan de vaart hadden we Karelshoek. Elk met zijn eigen kermis natuurlijk!
Het Moleneindeke, dat is nog te verstaan, daar stond vroeger daadwerkelijk een molen. Maar Karelshoek (in ’t Sents Koarelzoek), hoe komen ze daaraan?
We kwamen terecht bij Charles Augustinus Cuelenaere, zeg maar Karel. Die was geboren in 1872 en woonde in het café van zijn moeder, helemaal in het begin van de Dorpsstraat.
Karel is ongetrouwd overleden in 1927. Hij moet nogal een bon vivant geweest zijn, met een uitgebreide vriendenkring, want ter ere van hem werd er in het weekend van 15-16 augustus 1931 feest gevierd met inhuldiging van zijn portret. Karelshoek was geboren.
Foto 11
Smissestraat
’t Smissestraatje noemde vroeger de Wulfsweg. Waarschijnlijk heeft hier in vroeger tijden een familie De Wulf of De Wolf nogal indruk nagelaten. Er is niets speciaals aan, ware het niet dat de huidige Kantijnstraat vroeger ook al de Wulfsweg noemde en dat de eerste straat voorbij de Eerstestraat, richting Balgerhoeke, nu nog altijd Wulfsweg heet. Hadden de vroegere leiders van het dorp maar een beperkte fantasie of waren die drie straten op een of andere manier met elkaar verbonden. Ik vrees dat de waarheid hierover in de nevelen van de tijd verdwenen is.
Links op de foto zien we een haag die doorliep tot aan de Rommelsweg. Het was de afsluiting van de weide die bij de boerderij van het Godshuis hoorde. Een stuk van die weide (niet te zien op de foto want dichter bij de Dorpsstraat) werd in 1953 afgestaan aan de gemeente om er een gemeentelijk speelplein van te maken.
Merk ook de kapel links op de foto. De kapel was louter en alleen bestemd voor gebruik door de priesters en nonnen van het Godshuis. Er was geen ingang via de Smissestraat.
In 1971 veranderde de toestand compleet. Er werd een nieuwe sociale woonwijk aangelegd, het Beukenhof.
Maar laten we even op onze stappen terugkeren. Toen we de Smissestraat insloegen zagen we op de hoek met de Dorpsstraat de opslagruimte van bloemen en planten van de bloemenwinkel er recht tegenover.
In het midden van de 19de eeuw stond daar een café, De Linde. Een eindje verder waren ze volop het Leopoldkanaal aan het uitgraven. Die gravers waren met meer dan 1.000 man, vooral jonge ongetrouwde mannen en die dronken in het weekend graag een pintje of een druppeltje.
De zaterdagavond voor Pasen van het jaar 1848 is hier een drama gebeurd, maar we weten niet goed waar het te plaatsen. Het was ofwel een uit de hand gelopen caféruzie ofwel viel hier het eerste Belgische slachtoffer in een sociaal oproer.
Toen een van de delvers zijn caférekening niet wou betalen en amok maakte kwamen honderden arbeiders hem bijstaan. De bij geroepen gendarmes konden de massa niet kalmeren en openden het vuur. Minstens één man werd gedood.
Het volledige verhaal kan bekomen worden op ’t Sents archief, gevestigd in de oude Melkerij.
Foto 12
Godshuis
Wie het over Sint-Laureins heeft, kan niet om het Godshuis heen. Zo’n monumentaal gebouw in zo’n klein polderdorpke. Daar staan ze van ver buiten Sente naar te kijken. Dat gebouw hebben ze te danken aan een juffrouw met het hart op de rechte plaats, Antonia Van Damme.
Ze erft van haar ouders een reusachtig fortuin. Fortuin dat volgens kwatongen voortkwam uit de verkoop door haar vader van “zwart goed”, eigendommen van de kerk die door de Franse republiek onder Napoleon geconfisqueerd werden. Niemand heeft dat echter ooit kunnen bewijzen. Hoe het ook zij, onze juffrouw Antonia was rond 1842 schat- en schatrijk.
Sterk godsdienstig als ze was liet ze zich bijstaan door “geestelijke raadgevers”, zeg maar de plaatselijke clerus. Onze geestelijken wijzen Antonia erop dat de zieken van Sente en dat zijn er nogal wat - nogal veel moeraskoorts, zeg maar malaria, want de vaart lag er nog niet – met een steekkarretje naar het hospitaal in Brugge moesten gevoerd worden. Een hele hoop overleefde die tocht niet. Ook al omdat de zieken meestal te lang wachtten om naar den doktoor te gaan, wegens geen geld. “En dat het toch wel beter zou zijn moest Sente zijn eigen hospitaal hebben. En gij hebt toch geld genoeg!” Enfin, Antonia laat zich overtuigen.
Op 11 juni 1843 vindt de eerstesteenlegging plaats.
Alle materialen voor de bouw van het godshuis, bakstenen, kalk en dakpannen, worden uit Mechelen en Boom per schip tot in Balgerhoeke gebracht en van daar door de talrijke pachters van juffrouw Van Damme naar de werf gebracht. Een immens karwei want een goede verbindingsweg tussen Balgerhoeke en Sint-Laureins bestaat nog niet. Honderdduizenden bakstenen moeten vervoerd worden en als je voor ogen houdt dat twee paarden 600 stenen konden vervoeren en een kloeke man met een kruiwagen met moeite 40, dan weet je het wel. En er zitten honderdduizenden stenen in het gebouw. Naar het schijnt zitten er zelfs meer stenen in de fundamenten dan men boven de grond ziet.
De bouwwerken slepen 6 jaar aan, maar dankzij haar onbeperkte financiële middelen brengt ze het project tot een goed einde. Het gebouw wordt in 1849 in gebruik genomen.